Gedichten  van  ÁNGEL   GONZÁLEZ
vertaald door Fa Claes


Ángel González werd op 3 september 1925 in Oviedo (Spanje) geboren.
Hij is doctorandus in de rechten en journalist. Hij is hoogleraar in Spaanse moderne literatuur geweest aan de universiteit van Albuquerque, Nieuw Mexico, USA, en gastprofessor aan de universiteiten van Utah, Maryland en Texas.
Werd onderscheiden met onder andere de "Premio Antonio Machado" in 1962, de "Premio Príncipe de Asturias" in 1985, de "Reina Sofía de Poesía Iberoamericana" in 1996 en de "Primer Premio Internacional de Poesía Ciudad de Granada" in 2004.
Bij herhaling verschenen van hem zijn aangevulde verzamelde gedichten, telkens onder de titel: Palabra sobre palabra. De laatste uitgave was die van Seix Barral, 1968. Daarna verschenen nog Prosemas o menos, 1984, Deixis en fantasma, Hiperión, 1992, 101 + 19 = 120 poemas, 1999, Otoño y otras luces, 2001.
Hij schrijft poëzie vol contrasten en behandelt thema's gaande van het meest voorbijgaande tot het eeuwige. Alles is aanleiding om uit te weiden over en zich te verdiepen in de essentialia van liefde en leven.
Sinds 1996 is hij lid van de Real Academia Española.




CUMPLEAÑOS  DE  AMOR


¿Cómo seré yo
cuando no sea yo?
Cuando el tiempo
haya modificado mi estructura,
y mi cuerpo sea otro,
otra mi sangre,
otros mis ojos y otros mis cabellos.
Pensaré en ti, tal vez.
Seguramente,
mis sucesivos cuerpos
-prolongándome, vivo, hacia la muerte-
se pasarán de mano en mano,
de corazón a corazón,
de carne a carne,
el elemento misterioso
que determina mi tristeza
cuando te vas,
que me impulsa a buscarte ciegamente,
que me lleva a tu lado
sin remedio:
lo que la gente llama amor, en suma.
Y los ojos
-qué importa que no sean estos ojos-
te seguirán a donde vayas, fieles.

   De: Sin esperanza, con convencimiento, 1961



ME  BASTA  ASÍ

Si yo fuese Dios
y tuviese el secreto,
haría
un ser exacto a ti;
lo probaría
(a la manera de los panaderos
cuando prueban el pan, es decir:
con la boca),
y si ese sabor fuese
igual al tuyo, o sea,
tu mismo olor, y tu manera
de sonreír,
y de guardar silencio,
y de estrechar mi mano estrictamente,
y de besarnos sin hacernos daño
-de esto sí estoy seguro: pongo
tanta atención cuando te beso-;
entonces,
si yo fuese Dios,
podría repetirte y repetirte,
siempre la misma y siempre diferente,
sin cansarme jamás del juego idéntico,
sin desdeñar tampoco la que fuiste
por la que ibas a ser dentro de nada;
ya no sé si me explico, pero quiero
aclarar que si yo fuese
Dios, haría
lo posible por ser Ángel González
para quererte tal como te quiero,
para aguardar con calma
a que te crees tú misma cada día,
a que sorprendas todas las mañanas
la luz recién nacida con tu propia
luz, y corras
la cortina impalpable que separa
el sueño de la vida,
resucitándome con tu palabra,
Lázaro alegre,
yo,
mojado todavía
de sombras y pereza,
sorprendido y absorto
en la contemplación de todo aquello
que, en unión de mí mismo,
recuperas y salvas, mueves, dejas
abandonado cuando -luego- callas...
(Escucho tu silencio.
Oigo
constelaciones: existes.
Creo en ti.
Eres.
Me basta.)

   De: Prosemas o menos, 1985

LIEFDESVERJAARDAG


Hoe zal ik zijn
als ik niet ik ben?
Als de tijd
mijn structuur zal hebben gewijzigd
en mijn lichaam anders zal zijn,
anders mijn bloed,
anders mijn ogen en anders mijn haar.
Ik zal aan je denken, misschien.
Zeker,
mijn opeenvolgende lichamen
- die me verder zetten, levend, naar de dood toe -
zullen van hand tot hand,
van hart tot hart,
van vlees tot vlees,
het mysterieuze element doorgeven
dat mijn droefheid veroorzaakt
wanneer jij weggaat,
dat me aandrijft om je blindelings te zoeken,
dat me onvermijdelijk
aan je zijde voert:
om kort te gaan, dat wat de mensen liefde noemen.
En mijn ogen
- wat voor belang heeft het dat het niet deze ogen zijn -
zullen je volgen waar je ook heengaat, trouw.





MIJ  IS  HET  GENOEG  ZO

Indien ik God was
en het geheim bezat,
maakte ik
een wezen juist zoals jij;
ik testte het
(op de manier van bakkers
als ze brood bakken, het is te zeggen:
met de mond),
en als die smaak
gelijk was aan de jouwe, of laat ons zeggen
je eigen geur, en je manier
om te glimlachen,
en om stil te zijn,
en om met alle recht mijn hand te drukken
en om elkaar te zoenen zonder ons pijn te doen
- hier ben ik heel zeker van: ik ben
bijzonder attent wanneer ik je zoen -;
dan,
als ik God was,
kon ik je herhalen en herhalen,
altijd dezelfde en, altijd anders,
zonder moe te worden van hetzelfde spel,
zonder degene die je was te versmaden
voor degene die je dadelijk ging worden
ik weet niet of ik me goed uitdruk, maar ik wil
verduidelijken dat, als ik
God was, dan deed ik
al het mogelijke om Ángel González te zijn
om van je te houden zoals ik van je hou,
om rustig af te wachten
tot je jezelf schiep elke dag,
tot je het pasgeboren licht iedere morgen
verbaasde met je eigen
licht, en je het ontastbare
gordijn opzij schoof dat de droom
van het leven scheidt,
en me deed verrijzen met je woord,
blije Lazarus,
ik,
nog vochtig
van duisternis en luiheid,
verrast en verdiept
in de beschouwing van dat alles
dat jij, samen met mij,
herwint en redt, beweegt, achter-
laat als je - later - zwijgt...
(Ik luister naar je stilte.
Ik hoor
sterrenbeelden: je bestaat.
Ik geloof in je.
Je bent.
Mij is dat genoeg.)




Terug naar Index